Er zijn meer dan 60.000 boomsoorten bekend. Boomsoorten worden verdeeld in twee categorieën: loofhout en naaldhout. De Engelse termen voor dezen, respectievelijk hardwood en softwood zijn verwarrend aangezien loofhout niet altijd harder is dan naaldhout. Naaldhout wordt veruit het meest gebruikt in de bouw. Dennen (zilverspar), vuren (fijnspar), grenen (grove den) zijn de bekendste. Deze vallen onder de constructieve C-klassen, zoals C18, naar de Engelse term Coniferous. Voorbeelden van loofhout zijn eikenhout, notenhout en teak. Deze houtsoorten vallen onder de D-klassen, naar de Engelse term Deciduous.
De duurzaamheid van een toepassing in hout wordt bepaald door de houtsoort en de omstandigheden. Hout kan eeuwen meegaan in droge omstandigheden, maar ook zeer snel schimmelen en rotten in natte omstandigheden. Schimmelaantasting kan plaatsvinden bij een houtvochtigheid vanaf 21% en een temperatuur tussen de 5 en 40 graden Celsius. Palen die permanent onder water staan schimmelen niet, omdat daar geen zuurstof aanwezig is. Naast schimmelaantasting kan ook aantasting door insecten plaatsvinden, zoals de houtworm. De duurzaamheid van houtsoorten wordt vergeleken door de zeer praktisch ingestoken paaltjes-proef: een onbehandeld stuk hout wordt in de vochtige grond geplaatst en dan wordt jaarlijks met een hamer er tegenaan geslagen om te kijken of het breekt. Er zijn vijf duurzaamheidsklassen van ‘zeer weinig duurzaam’ tot ‘zeer duurzaam’, waarbij de eerste in minder dan 5 jaar breekt tijdens de proef en de laatste pas na meer dan 25 jaar. De duurzame houtklassen blijven oneindig lang goed indien beschermd tegen direct vocht. Een voorbeeld hiervan is Azobé. Vurenhout valt in categorie IV – ‘weinig duurzaam’ en blijft tientallen jaren goed indien afgeschermd van vocht, maar als dit niet het geval is bezwijkt het binnen 5 tot 10 jaar.
Bron: dictaat Houtconstructies Technische Universiteit Eindhoven (2010)